Geef de pen door... Iets met geschiedenis

Maarten Hageman, ET.VT 23(2004), 50-51

Soms komen we elkaar nog tegen. De haren al behoorlijk grijs, of we zijn gewoon kaal. Buikjes waartegen niet valt te joggen.
'Doe jij nog iets met geschiedenis?', luidt dan steevast de vraag.
Dat blijkt meestal niet het geval. Mijn generatie moest zich laten omscholen, vaak al gelijk na het doctoraal. Voorlichting en marketing waren toen opeens heel erg in, ook bij jongens met wie ik nog tot diep in de nacht over Marx, Engels en Lenin had moeten discussiëren. 'Doe jij nog iets met geschiedenis?', vragen we elkaar nu, twintig jaar na ons afstuderen. Nee, veel doen we er meestal niet meer aan.

We begonnen met 125 eerstejaars in 1977, in het zojuist geopende Collegezalencomplex, waar pater Geurts ('Papa Geurts') ons de eerste beginselen van het ambacht probeerde bij te brengen. Veel stencils, veel anekdotes. Allemaal hadden we 'iets met geschiedenis'. Je kon er zo heerlijk politiek correct mee zijn, al bestond dat woord toen nog niet. Natuurlijk vertolkte de afdeling Wereldgeschiedenis van de twintigste eeuw vooral het geluid van de gevestigde orde, dus waren wij extra kritisch. Dan maar een bijvak op het Derde Wereldcentrum, als tegengif, om onze solidariteit met de hongerende en onderdrukte massa te uiten. Bij Sociaaleconomische geschiedenis wilden we alleen iets horen over arbeidersklasse, al wisten de meeste van ons niet precies wie dat waren, arbeiders. We kwamen ze wel eens tegen, 's morgens vroeg: wij op weg naar huis na een nachtje doorhalen over de sociale functie van de geschiedschrijving, en zij fietsend naar hun werk. Je stak je hand op, en diep van binnen gloeide het vuur van de solidariteit.

Een paar jaar later ontdekten we een nieuwe onderdrukte groep. Vrouwen. Met graagte betuigden we ook hun onze solidariteit. Maar dat lag beduidend gecompliceerder. Als mannelijke student maakte je namelijk deel uit van de onderdrukkers. Ook in onze genen was 2500 jaar masculiene dominantie opgeslagen, zo bleek. Dat was lastig. Er studeerden namelijk heel leuke meisjes vrouwengeschiedenis, en we liepen natuurlijk op onze tenen om bij hen in de gunst te komen.

Op mijn werk begroet ik regelmatig nieuwe, jonge collega's. Ze hebben vaak in Nijmegen gestudeerd: beleidswetenschappen (ik weet niet goed wat dat inhoudt), planologie of geografie. Met geschiedenis hebben ze niets. Razendsnel produceren ze uitstekende memo's over alles wat het openbaar bestuur aangaat. Maar wanneer ik de naam Thorbecke laat vallen, kijken ze me verbaasd aan.
'Hebben jullie dan geen geschiedenis op school gehad?', vraag ik ze. Dat blijkt toch wel het geval. Speciale eindexamenthema's zijn namelijk intensief bestudeerd, zoals de positie van de vrouw in het Interbellum.
Dan dwalen mijn gedachten onmiddellijk weer af naar mijn studietijd. Ze was leuk, slim en oh zo mooi. Maar ze was ook lid van allerlei gespreksgroepen over de positie van de vrouw, vast ook wel in het Interbellum. Onbereikbaar dus, al wilde ze wel stiekem met me afspreken, na afloop van zo'n praatsessie in 0-42, maar dan wel op een andere locatie, zodat ze niet met een man zou worden betrapt door haar zusters.

'Doe jij nog iets met geschiedenis?' Dit keer klinkt de vraag op zaterdagmorgen, op het terras van het zwembad waar mijn zoontje zwemles heeft. Ik kijk op van mijn krant en zie het breedlachende gezicht van een oude studiegenoot. Hij was een echte communist, ouderwets geschoold binnen de gestaalde kaders van de CPN en, een beetje tot mijn verbazing, altijd bijzonder sympathiek en hartelijk. Een groep 'stalinistische arbeiders' gooide hem overigens uit de partij, wat onze gevoelens van solidariteit ernstig op de proef stelde. Samen zaten we in de Sectieraad Geschiedenis, onszelf wijs te maken dat we iets konden betekenen voor de 'studentenzaak'. Hij was gepokt en gemazeld in actievoeren, onderhandelingen en belangenbehartiging. In zijn ogen was ik een gemankeerde corpsbal, die tevergeefs had geprobeerd zijn bourgeois-veren af te schudden. Daar had hij overigens gelijk in. Tegenwoordig schrijft hij herdenkingsboeken en organiseert hij studiereizen naar Rusland. Echte CPN-ers spraken Russisch, herinnerde ik me.

'Doe jij nog iets met geschiedenis?'
Ja', hoor ik mezelf zeggen, 'ik werk aan een proefschrift. Nee, geen sociale geschiedenis, en arbeiders en vrouwen komen er ook niet in voor. Gewoon een politiek-bestuurlijke geschiedenis van Nijmegen aan de vooravond van de Nederlandse Opstand.'
Ik verwacht afkeurend gemor. De Nederlandse Opstand was in onze studietijd vooral een klassenstrijd, waardoor de middeleeuws-feodale maatschappij plaats kon maken voor het handelskapitalisme. Zoiets dus. Andere benaderingen waren reactionair en ook weer bourgeois, meen ik. Maar nee, het lijkt hem nu een interessant onderwerp en hij wil er beslist meer van weten.
Dan komen onze kinderen druipend en rillerig uit het water. Onmiddellijk is alle aandacht gericht op hemdjes, sokken en onderbroeken. 'Papa, waarover had je het, met die meneer?' 'Oh, over vroeger, iets met geschiedenis.'

Ik geef de pen door aan mevr. dr. Marie-Ange Delen, werkzaam bij de afdeling protocol van het ministerie van Economische Zaken: ook zij heeft nog steeds iets met geschiedenis en schreef een proefschrift over de hofcultuur rondom Willem van Oranje.

sluit dit venster