Gewina. Tijdschrift voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Natuurwetenschappen, Wiskunde en Techniek. 30 (2007) 2, 80-81

Cees Willemsen, De psychiater en de witte vlek. 30 jaar GGZ Midden-Brabant 1970-2000. Met een beeldverhaal door Paul Bogaers (Amsterdam: SUN 2004). 208 pp. ISBN 90 5875 145 7. 29,50.

Cees Willemsen, de auteur van het hier besproken boek, had al verschillende studies over de geschiedenis van de psychiatrische zorg in Noord-Brabant op zijn naam. Met deze publicatie versterkt hij zijn positie als expert op het gebied van de geschiedenis van deze tak van de medische zorg in deze provincie. In eerdere boeken van zijn hand lag het accent op ontwikkelingen in Breda en omstreken. In De psychiater en de witte vlek richt hij zich op de ontwikkeling van de geestelijke gezondheidszorg in het gebied rond Tilburg. Al in 1952 werd door lieden als Frits Buytendijk, die toen hoogleraar in de psychologie in Nijmegen en Utrecht was, erop gewezen dat de geestelijke volksgezondheid van het katholieke volksdeel ernstig werd bedreigd. Deze voormalige gereformeerde (hij was zijn wetenschappelijke carrière begonnen bij de VU) toonde zich geschokt over het feit dat in Noord-Brabant de criminaliteit veel omvangrijker was dan elders in Nederland en dat vooral het aantal zedenmisdrijven zeer hoog lag. Het was dan ook een ernstig gemis dat de geestelijke gezondheidszorg zo weinig voorstelde in deze provincie. Weliswaar nam in die jaren het aantal instellingen als de MOB's in het betreffende gebied snel toe, maar deze ontwikkeling dreigde al snel vast te lopen als gevolg van een gebrek aan financiële middelen. Het was duidelijk dat alleen met steun van de verschillende overheden hier verbetering in zou kunnen komen.

Toch duurde het nog tot het 1967 voor de provincie met een eerste nota kwam met plannen om in de gebleken leemte te voorzien. De provincie zou worden opgedeeld in zeven regio's, waarin instellingen op het gebied van maatschappelijk werk en GGZ zouden samenwerken. De provincie liet de financiering van deze plannen over aan het Rijk en de gemeenten. In wezen werd het dus in belangrijke mate aan anderen overgelaten om met de noodzakelijke initiatieven te komen. Deze aanpak bood geen wezenlijke garantie dat een en ander snel zou worden gerealiseerd. Het duurde meer dan tien ;. jaar voordat in Tilburg de GGZ eindelijk substantieel vorm kreeg. Maar dat lag bepaald niet alleen aan de provinciale bestuurders. In 1970 richtten enkele notabele inwoners van Tilburg – kennelijk daartoe geïnspireerd door het gemeentebestuur – een werkgroep op die ging streven naar de vestiging van een opvang voor acute psychiatrische patiënten. Deze notabelen hadden uitstekende banden met organisaties als de KVP, maar ontbeerden een scherp perspectief op wat verderop in de samenleving gebeurde. Uit Willemsens beschrijving van de gang van zaken ?ijkt dat deze initiatiefgroep, die zich in 1971 omvormde tot het bestuur van de psychiatrische inrichting in oprichting, een opmerkelijk talent had voor het nemen van verkeerde beslissingen en het tegen de haren instrijken van potentiële bondgenoten.

Zoals bekend werd in de jaren 1970 binnen de psychiatrie druk gedebatteerd over de manier waarop de zorg moest worden aangeboden en over de gezagsverhoudingen binnen de instellingen. Het gebruik van psychofarmaca werd ter discussie gesteld, evenals het recht van dokters om zonder last of ruggespraak beslissingen te nemen. Toch streefde het bestuur aanvankelijk naar een instelling waarin de biologische aanpak zou prevaleren. Dat leverde vooral veel strubbelingen op en de realisering van het project werd er zeker niet door bevorderd. Ook de samenwerking met andere instellingen voor psychiatrische zorg verliep de eerste jaren uiterst moeizaam. Anders dan de initiatiefgroep het had laten voorkomen was Tilburg wat betreft psychiatrische zorg bepaald geen witte vlek. In de omgeving van de stad functioneerden verschillende inrichtingen, waarvan Voorburg in Vught zelfs een van de grootste van het land was. Omdat er door de nabijheid van Voorburg en enkele andere, kleinere instellingen eigenlijk sprake was van te veel bedden in de psychiatrische zorg in Midden-Brabant zouden verschillende van deze ziekenhuizen en inrichtingen bedden moeten afstaan. Tact leek daarom geboden, maar daarvan was in het publieke optreden van het bestuur nu juist weinig sprake. In Tilburg zelf werkten ook enkele psychiaters in de ambulante zorg. Deze zagen het voornemen van het bestuur om een nieuwe instelling op te richten die de beleidslijnen zou uitzetten waaraan andere in de psychiatrische zorg werkzame professionals zich dienden te conformeren, vooral als een bedreiging. Dat leidde ertoe dat de Sociaal Psychiatrische Dienst enige tijd niet tot samenwerking bereid was.

Zijn grootste fout beging het bestuur ongetwijfeld toen het eind 1973 over de middelen beschikte om twee eigen psychiaters aan te stellen, die voorlopig in een gewoon Tilburgs ziekenhuis zouden werken. Het besloot om de enige twee sollicitanten, een echtpaar, aan te nemen. Dit echtpaar kreeg in korte tijd een zeer slechte naam in Tilburg omdat zij alleen maar medicijnen gaven en geen interesse hadden voor de ervaringen van hun patiënten. De Tilburgse huisartsen klaagden herhaaldelijk over het gebrek aan samenwerking. Uiteindelijk moest het echtpaar in 1976 worden ontslagen, net op het moment waarop de regering plotseling bereid was de bouw van het beoogde psychiatrische ziekenhuis te financieren. Eigenlijk ging in die beginperiode alleen het vinden van een naam voor het ziekenhuis van een leien dakje. Al in 1971 had het bestuur besloten de instelling te vernoemen naar Jan Wier, een geneesheer die in 1515 in Grave was geboren en vooral bekend is geworden door zijn protest tegen de heksenvervolgingen dat hij in 1563 publiceerde. Volgens het bestuur, dat hierin overigens aansloot bij een onder psychiaters wijdverbreid misverstand, zou deze Brabander voor het eerst afwijkend gedrag hebben beschreven als een psychische ziekte. De naamgeving verliep opmerkelijk voorspoedig maar was gebaseerd op een mythe zonder basis. Wier was immers helemaal geen vernieuwer en zeker niet de eerste die meende dat een mens door een lichamelijk gebrek, te weten een overmaat aan zwarte gal, hallucinaties kon krijgen en vreemd gedrag kon gaan vertonen. Als gevolg van al het onhandige gemanoeuvreer raakte Jan Wier steeds verder geïsoleerd. Ook na de toezegging van de regering in 1976 de bouw van het ziekenhuis te zullen financieren bleef echte voortgang nog lang uit. Uiteindelijk werd dan in Tilburg in maart 1983 een verbouwd gedeelte van het Tilburgse Elisabeth Ziekenhuis in gebruik genomen, gevolgd door nieuwbouw die tussen 1991 en 1994 werd gerealiseerd. Een paar jaar later fuseerde dit ziekenhuis, dat zich inmiddels had ontpopt tot een modelinrichting, met het RIAGG tot de GGZ Midden-Brabant.

Met dit boek heeft Willemsen een bijdrage geleverd aan de geschiedschrijving van de psychiatrische zorg in Nederland. Weliswaar wordt over deze zorg zelf weinig gezegd, maar zijn studie biedt een mooie casus van de handelwijze van besturen. Al moet daar wel meteen aan worden toegevoegd dat het hier, althans dat mag men hopen, niet om een gangbaar model van besturen gaat. Zeker in de eerste decennia werden het beleid en de representatie van het bestuur van Jan Wier immers vooral gekenmerkt door ineffectiviteit. Om die reden is dit boek ook bepaald onderhoudend. Het is daarnaast geïllustreerd met een groot aantal foto's waarvan de relatie met de inhoud van het boek niet altijd even duidelijk is.

Hans de Waardt

sluit dit venster