Aeterna Veritas – Ten geleide


Het interessantste historische probleem is wel dat van continuïteit en verandering. Sinds de vroege negentiende eeuw zijn we ons er steeds meer van bewust geworden dat het verleden wezenlijk anders is dan het heden. En dat we erg ons best moeten doen om historische personen werkelijk te begrijpen, om hun motieven en bedoelingen echt te doorgronden. Sommigen gaan daarin zo ver dat ze beweren dat het verleden als gevolg van dat anders zijn helemaal niet te kennen is.

Maar toch. Lees een klassieke tekst, de Confessiones van Augustinus is daarvan een heel mooi voorbeeld, en je vindt daarin een mens van vlees en bloed. En zo iemand uit de vierde, vijfde eeuw staat plotseling helemaal niet zo ver van je af. Hij ervaart dezelfde dilemma’s en ondervindt dezelfde moeilijkheden als iemand uit de eenentwintigste eeuw. Dat is een merkwaardig en soms verwarrend verschijnsel.

Het probleem van continuïteit en verandering vinden we ook in de geschiedenis van de universiteiten. In niets lijken de eerste universiteiten uit de twaalfde eeuw op de instellingen van die naam van nu. Niet in de organisatie, niet in het kennisniveau en in de intellectuele belangstelling. Maar als ik naar sommige middeleeuwse afbeeldingen kijk van dat vroege universitaire onderwijs, dan zie ik precies dezelfde patronen die ik in mijn eigen collegezaal anno 2017 ervaar. Op de eerste rij zitten de ijverigen, de studenten die aandachtig luisteren en nijver aantekeningen maken. Vlak daarachter degenen die intellectueel wat hoger op de ladder staan en het daarom niet nodig hebben door de docent gezien te worden. Weer verder naar achteren zie je de aandacht verslappen. Een enkeling slaapt en de rest hangt ongeïnteresseerd in de bank. Zelfs een kleine schermutseling is niet ongewoon. Lijken deze middeleeuwse studenten alleen maar op de mijne of is er een wezenlijke overeenkomst?

Om deze vraag te stellen hoef je trouwens niet eens zo ver in het verleden terug te gaan. In 1889 besloot een aantal Utrechtse studenten een katholiek leesgezelschap op te richten waaruit niet snel daarna studentenvereniging Veritas ontstond, met als zinspreuk Deus scientiarum dominus. Nog geen anderhalve eeuw geleden en we voelen ons nog steeds verbonden met deze studenten. Ook zij verlieten huis en haard om in een vreemde stad te gaan studeren, ook zij liepen college en ook zij zochten na collegetijd vertier bij elkaar.

De vraag blijft echter of we ons echt helemaal goed in hen kunnen inleven. In dit boek over ruim 125 jaar Veritas wordt dat ook duidelijk. De auteur laat enerzijds zien dat deze studenten in een volkomen andere wereld leefden: welke student zou tegenwoordig nog een moderator in zijn vereniging dulden? Anderzijds toont dit boeiende epos dat deze voorgangers dezelfde behoeften en verlangens hadden als wij. Daarom zijn we in staat hen te volgen in de vormgeving, met alle strubbelingen van dien, van hun vereniging die uiteindelijk de grootste van Utrecht zou worden.

Er zijn auteurs op het terrein van de universiteitsgeschiedenis die het studentenleven vooral willen zien als een specifieke vorm van jeugdcultuur. Daar is wel iets voor te zeggen. Zijn de ontgroeningen, die een tijdje lang de gemoederen bij Veritas diepgaand hebben beheerst, niet een vorm van rites de passage zoals die bij vrijwel alle groepen jongeren voorkomen? En als we in de bronnen lezen over zeventiende-eeuwse studenten die in 1657 twee dagen achter elkaar een maaltijd in de herberg De Rijnsche Wijnberg op het Domplein organiseerden, waar 40 personen aan deelnamen en die – zonder de drank meegerekend – honderdvijftig gulden kostte, doet dat dan niet denken aan wat we tegenwoordig in discotheken en op dance events tegenkomen? Met andere woorden, volgens deze opvatting is studentencultuur gewoon jongerencultuur, maar dan in een ander jasje.

Deze theorie helpt wel om iets te begrijpen van de wereld van de studenten aan de universiteit. Zij laat zien dat er een grote mate aan continuïteit bestaat. Vroegmoderne baldadigheid van jongeren op en rond 1 mei verhelderen daarbij misschien de Veritijnse traditie van het ‘brassen’ of de niet altijd geweldloze invallen bij andere studentenverenigingen. Maar die vergelijking is misschien ook wel gevaarlijk. Door het zoeken naar continuïteit raken we wellicht ook het specifieke element uit het oog en reduceren we alles tot een en hetzelfde.

Daarom is het belangrijk dat we de historische context zoeken, de specifieke elementen die de verschillende onderdelen van de geschiedenis hebben gekleurd en bepaald. Dat is precies wat deze studie over Veritas doet. Een van die genoemde elementen is de katholieke achtergrond van de vereniging. Decennia lang heeft dit het eigen karakter van Veritas bepaald. In die zin is er sprake van continuïteit. Maar de vraag is in hoeverre dat katholieke element in de vereniging van vandaag nog aanwezig is: het is een van de thema’s van dit boek en de auteur heeft er een prikkelende mening over. Veel universiteitsgeschiedenissen, en bijgevolg geschiedenissen van het studentenleven, zijn nogal naar binnen gericht. Door de bredere maatschappelijke context te schetsen verbindt dit boek terecht de buitenwereld én de binnenwereld van Veritas.

Het vraagstuk van continuïteit en verandering is niet iets dat zich afspeelt in de hoofden van historici of historisch geïnteresseerden alleen. Het is concreet zichtbaar voor wie zich naar het Eigen Huis van Veritas begeeft. In de bocht van de Kromme Nieuwegracht heeft eeuwenlang de Hieronymusschool gestaan, daterend van de vijftiende eeuw, voorloper van het stedelijk gymnasium en in zekere zin van de universiteit. De school is verdwenen, maar de studenten van Veritas lopen er dagelijks rond. In diezelfde kromming van de gracht was aan het eind van de negentiende eeuw de Utrechtsche Coöperative Verbruiks-Vereeniging Eigen Hulp gevestigd. Deze had tot doel “… aan hare leden onvervalschte levensbenodigdheden van allen aard en goede kwaliteit te verschaffen”. De vereniging Eigen Hulp bestaat ook niet meer, maar het coöperatieve doel om er voor elkaar te zijn en iets van kwaliteit van leven mee te geven is helemaal eigen aan de hedendaagse bewoners van Kromme Nieuwegracht 54.

Deze fraaie, eerste echte geschiedenis van Collegium Studiosorum Veritas is er het bewijs van.

Prof.dr. Leen Dorsman
Voorzitter Wetenschappelijke Advies Raad